|
||
|
||
2 0 - 0 3 - 2 0 0 4 HMB doet niet zoveel
Supplementenbedrijven brengen nog steeds het 'anabole supplement' HMB aan de man, maar de hype is er af. Terecht, blijkt uit een studie van supplementenonderzoeker Richard Kreider.
Het probleem met die studies was Steve Nissen zelf. Hij is de baas van MTI, het bedrijf dat de patenten op HMB bezit. Kun je zijn onderzoek vertrouwen?
Om een voorbeeld te geven: in 1999 had Nissen de spieropbouwende werking van HMB bij bodybuilders 'aangetoond', maar dat was a. bij beginnende bodybuilders geweest en b. de HMB-groep had ook een eiwitsupplement gebruikt.
Voor EAS deed Kreider nog maar eens een HMB-studie, maar dan onder veertig bodybuilders die al minimaal een jaar trainden en ook allemaal een EAS-supplement kregen: het supplement NeoLean, dat de sporters dagelijks voorzag van 81 gram koolhydraten en 75 gram eiwit.
Kreider verdeelde zijn bodybuilders in drie groepen. De ene groep kreeg NeoLean en helemaal niks, de tweede groep kreeg NeoLean plus dagelijks drie gram HMB en de derde groep kreeg dagelijks NeoLean en zes gram HMB. De proefpersonen moesten een dagboek bijhouden waarin ze hun dieet beschreven en vier weken hun supplementen gebruiken. Voor en na die periode onderzocht Kreider de sporters.
Het lichaamsgewicht van alle groepen nam toe. H0 staat voor de sporters die geen HMB kregen, H3 slikte dagelijks 3 gram HMB, en H6 slikte dagelijks 6 gram HMB.
De onderzoekers bepaalden hoeveel vet- en botvrije massa de sporters hadden.
De onderzoekers bepaalden ook de vetmassa.
En de vetpercentages.
Het zijn heel wat gegevens. In de onderstaande tabel vatten we ze samen.
Zoals je ziet lijkt het erop dat HMB wel positieve effecten heeft, maar dat die tamelijk zwak zijn. De enige uitzondering is het effect op het vet. HMB lijkt de afbraak van de vetmassa te remmen. Da's minder leuk.
Kreider RB, Ferreira M, Wilson M, Almada AL. Effects of calcium beta-hydroxy-beta-methylbutyrate (HMB) supplementation during resistance-training on markers of catabolism, body composition and strength. Int J Sports Med. 1999 Nov;20(8):503-9. [Link] |
|
|