|
||
|
||
1 1 - 0 5 - 2 0 0 4 Veterinaire anabolenonderzoekers wijzen dopinggoeroes de weg
Dopingjagers zijn bang voor gendoping. Als dopinggoeroes leren hoe ze genen kunnen versleutelen, dan is er geen houden meer aan, vrezen ze. Die angst is onnodig, blijkt uit een overzichtsartikel van een veterinair farmacoloog. Onderzoekers hebben inmiddels zoveel technieken ontwikkeld om dieren meer spiervlees te geven dat de sport geen gendoping nodig heeft om onzichtbare superdoping te maken.
De Australische Martin Sillence heeft op een rijtje gezet hoe veterinaire technologen in landen waar dat is toegestaan dieren zoveel mogelijk spier en zo min mogelijk vet kunnen geven. Die technieken zijn nodig, schrijft hij. Onze planeet krijgt steeds meer vleeseters maar de oppervlakte aan weidegebieden en de hoeveelheid voer blijft gelijk.
Sillences stuk is bedoeld voor collega's. Maar zonder dat hij dat zo heeft bedoeld is het artikel nog interessanter is het voor mensen die met doping hebben te maken. Voor hen is het een absolute must. Al was het alleen maar omdat het laat zien dat de goeroes in de sport nog maar een beperkt deel van de farmacologie aanspreken. Er kan nog veel en veel meer.
Trenbolone Een belangrijke prikkel voor het veterinaire anabolenonderzoek was het succes van trenbolone, schrijft Sillence. Onderzoekers probeerden te achterhalen hoe trenbolone werkte en middelen te vinden die de effecten imiteerden. Een deel van het trenbolone-effect was dat het androgeen de concentraties van het spierafbrekende hormoon cortisol verlaagde. Zo kwamen de onderzoekers op het gebruik van middelen als metyropone en trilostane, die enzymen blokkeren die je voor de aanmaak van cortisol nodig hebt.
Sinds de jaren tachtig proberen onderzoekers die middelen weer te vervangen door antilichamen. Antilichamen hebben het voordeel dat ze afbreken bij verhitting en dus niet bij de consument op het bord komen. Onderzoekers deden proeven met vaccins waardoor het lichaam het stuurhormoon ACTH herkent als lichaamsvreemde stof en opruimt, maar ook met injecties met kant-en-klare antilichamen. In het eerste geval is het effect van de ingreep blijvend. In het andere niet.
Een ander effect van trenbolone, ontdekten dieronderzoekers, was dat het anabool de stofwisseling verlaagt. Dieren verbruiken minder energie als ze trenbolone krijgen. Testosteron verhoogt juist de stofwisseling. Daarom werkt trenbolone beter bij dieren in arme gebieden dan testosteron.
Toen ze daar achter kwamen zijn onderzoekers gaan studeren op alfa-2-agonisten als clonidine en guanfacine. Die hebben hetzelfde effect op het metabolisme. De experimenten zijn gestaakt omdat je die middelen te vaak moet toedienen. Onderzoekers zijn daarna gaan experimenteren met vaccins waardoor het immuunsysteem nor-adrenaline ging afbreken. Tevergeefs. De vaccins verlaagden de stofwisseling, maar verhoogden niet de spieropbouw.
Beta-2-agonisten Beta-2-agonisten zijn krachtige anabole stoffen gebleken. Elke veterinaire farmaceut heeft wel een paar eigen varianten ontwikkeld. Onderzoekers hebben ontdekt dat ze ook werken als dieren weinig eten. De middelen halen eiwitten uit de organen en hevelen die over naar de spieren. Een beperking is dat beta-2-agonisten het calpain-calpastatin eiwitafbrekend systeem in de spieren remmen - en daaraan trouwens een deel van hun spieropbouwende werking hebben te danken. Door de remming wordt het vlees na de slacht niet mals, zoals bij onbehandelde dieren gebeurt.
Dieren hebben last van hartkloppingen bij hoge doses beta-2-agonisten. Dat is voor vijftig procent te verhelpen door een beta-1-antagonist te combineren met de beta-2-agonist. Dat gaat niet ten koste van de anabole werking. In theorie.
Een probleem is ook de toediening. Veel spierwinst door beta-2-agonisten gaat verloren als je te abrupt stopt. Langzaam afbouwen is een vereiste om gewonnen spier vast te houden. Dat is moeilijk om uit te voeren bij dieren.
Ook hier proberen onderzoekers weer antilichamen te ontwikkelen die dezelfde werking hebben. Eerst maken ze antilichamen die reageren op beta-2-agonisten. Die eiwitten zijn een soort spiegelbeeld van clenbuterol - of welke andere beta-2-agonist je ook pakt. Daarna maak je weer antilichamen die op die eerste generatie antilichamen reageren. De schrijver van het overzichtsartikel heeft die antilichamen zelf eens gemaakt. Ze werkten niet.
Groeihormoon Antilichamen komen ook om de hoek kijken als het gaat om groeihormoon. Er zijn antilichamen die aan groeihormoon binden en zo de halveringstijd verlengen en antilichamen die de werking van groeihormoon imiteren. Bij ratten werken die. Daarnaast hebben onderzoekers ook antilichamen gemaakt die de tegenhanger van groeihormoon, somatostatine, neutraliseren.
Gentechnologische ingrepen, waarbij dieren extra genen voor groeihormoon kregen, zijn praktisch allemaal mislukt. Meestal werden de proefdieren diabeet of ziek doordat hun immuunsysteem niet meer goed werkte. Alleen proeven waarbij de dieren maar een beperkte hoeveelheid extra groeihormoon gingen aanmaken zijn goed verlopen.
IGF-1 Evenmin een succes was IGF-1. IGF-1 werkt alleen bij jonge dieren. Bij volwassenen remt het de groei zelfs. IGF-1 is een goede voorspeller van een groei, zegt de schrijver, maar een slechte veroorzaker. Sterker: er lopen fokprogramma's voor diersoorten die juist minder IGF-1 moeten gaan aanmaken. Die hebben minder voer nodig en zetten minder makkelijk vet aan.
Vetcel-busters Een nieuwe strategie: antilichamen die vetcellen aanvallen. In varkens werkt het.
Adiponectin Een hormoon dat vetcellen afgeven als ze klein zijn. Hoe meer vet je hebt, des te lager is de concentratie van de stof. Het verhoogt de verbranding van vet en maakt spieren gevoeliger voor insuline.
Myostatineblokkers
Slot Alles wat Sillence in zijn artikel noemt is - voor veterinaire wetenschappers tenminste - gesneden koek. Veel ervan zal humane gebruikers of goeroes de wenkbrauwen doen optrekken. Of zou er al lang iemand op het idee zijn gekomen om trilostane, groeihormoon-antigen-antigenen of somatostatineblokkers aan mensen te geven?
Sillence MN. Technologies for the control of fat and lean deposition in livestock. Vet J. 2004 May;167(3):242-57. [Link] |
|
|